Nog een geluk dat de treinen reden. Daar kun je tegenwoordig niet zomaar van uitgaan, lieve papa. Ik zat in de eerste klas. Jij zou zeggen: “Een socialist in hart en nieren.” Ik nam de telefoon op en hoorde dat het moment nu dan toch echt was aangebroken.
Je zou al zo vaak doodgaan dat ik een stevige verdedigingslinie had ingebouwd: jij was het kind dat net iets te vaak had geroepen dat de wolven zouden komen, waarna ze nooit kwamen. Ik geloofde je niet meer. Toch wist ik dat het deze keer wel waar was: je zou doodgaan.
James, jouw kleinzoon, had ’s ochtends een buitensporige driftbui gehad. Peuters en driftbuien: een doodgewone combinatie. Maar dit was anders. James was een uur lang ontroostbaar geweest, zonder enige aanleiding. Ik ben ervan overtuigd dat hij het voorvoelde.
Ik zat in de goede trein en ben naar je toe gereden. Hoe neem je afscheid van iemand die eigenlijk al is vertrokken? Ik hield meer van je dan ik in woorden kan vangen en dat is maar goed ook. Van Arie Storm heb ik geleerd dat je maar beter niet te veel over je ouders moet schrijven. Houd het lekker voor jezelf.
Maar dit zal ook hij begrijpen: net als jij een Haagse jongen. Jullie delen hetzelfde vileine sarcasme dat ten onrechte wordt aangezien voor cynisme. Het is het tegenovergestelde daarvan: het is woede over een wereld waarin waarachtigheid het zo vaak aflegt tegen onechtheid.
Het klopt: ik zag je niet vaak meer. Je was een onmogelijk mens geworden, de laatste jaren sprak je alleen nog in medisch jargon. Ik kon je niet meer bereiken. Het laatste echte gesprek dat we hadden, was het interview voor mijn documentaire. Je gaf me een laatste les: “Let op je karakter, dat je niet te veel doorslaat.”
Allang voordat het in de mode was, heb je mij geleerd wat het betekent om een man te zijn: zacht durven zijn, emoties uiten, en het ego immer op tijd (of anders desnoods te laat) een halt toeroepen.
Ik zat naast je, samen met je andere dierbaren. We spraken de enige woorden uit die er nu nog toe deden. Je ging op je zij liggen, in de foetushouding. Zoals we groeien in de buik, zo gaan we ook weer heen. Als we geluk hebben. Je lag te slapen als een kind. Ik streelde je hoofd teder. Jij het kind, de vader, ik de vader, het kind. Allebei alles tegelijk.
Nog een keer deed je je ogen open. “Dokter, straks word ik nooit meer wakker toch?” Ik dacht: nooit meer is best wel lang.
Zelfs in je laatste slaap hield je het lang vol. Even dacht ik: zal je zien dat de wolven toch weer niet komen. Maar ze kwamen wel. Je hebt nog even gewacht. Tot ik thuis was.
Je bent er tussenuit geglipt rond zevenen, terwijl ik met mijn vriendin, jouw kleinzoon en jouw pasgeboren kleindochter in de woonkamer stond te zingen en dansen en we het uitgierden van het lachen.
Ja, nooit meer is best wel lang. Maar dankzij jou en alle offers die je bracht, weet ik: ik red het wel.
Johan Fretz is schrijver en theatermaker. Hij schrijft elke zaterdag een column voor Het Parool.
Jij het kind, de vader, ik de vader, het kind. Allebei alles tegelijk Jij het kind, de vader, ik de vader, het kind. Allebei alles tegelijk
Nog een geluk dat de treinen reden. Daar kun je tegenwoordig niet zomaar van uitgaan, lieve papa. Ik zat in de eerste klas. Jij zou zeggen: “Een socialist in hart en nieren.” Ik nam de telefoon op en hoorde dat het moment nu dan toch echt was aangebroken.
Je zou al zo vaak doodgaan dat ik een stevige verdedigingslinie had ingebouwd: jij was het kind dat net iets te vaak had geroepen dat de wolven zouden komen, waarna ze nooit kwamen. Ik geloofde je niet meer. Toch wist ik dat het deze keer wel waar was: je zou doodgaan.
James, jouw kleinzoon, had ’s ochtends een buitensporige driftbui gehad. Peuters en driftbuien: een doodgewone combinatie. Maar dit was anders. James was een uur lang ontroostbaar geweest, zonder enige aanleiding. Ik ben........
© Parool
visit website