De door Faber verzonnen crisis is de culminatie van drie decennia sadistisch asielbeleid

Socioloog, publicist, programmamaker

Eergisteravond ontmoette ik na 36 jaar een neefje. Toen ik Iran, mijn moederland (in het Faris is vaderland een absurd begrip, geen mens is afkomstig uit een vaderlijk lichaam, is de redenering), ontvluchtte, was dit neefje nog maar zeven jaar oud, ik was net negentien. Hij is nu een techneut, werkt voor een internationaal bedrijf in Iran en wordt soms voor een bijscholing naar het moederbedrijf in Zwitserland gestuurd. Hij zag deze keer een kans om een kort uitstapje te maken naar Nederland.

Al zat er een zee van tijd tussen onze laatste ontmoeting en het wederzien, het ophalen van herinneringen zorgde voor een hartverwarmende ontmoeting. De verhalen over wat er ondertussen gebeurd was, deden de rest. Alsof er vooraf een scenario was afgesproken, kozen we voor lichte en luchtige herinneringen en verhalen. En toch wisten we dat we op een gegeven moment ook het tranendal zouden binnenwandelen. Want vluchtverhalen zijn ook altijd verhalen van verscheuring, afgesneden zijn en pijn. Maar we wisten dat er tijd nodig was, lucht en licht, voordat we samen ook dat mochten aanraken.

Mijn neefje kon het zich als de dag van gisteren herinneren dat ik naar zijn huis kwam om van zijn vader, mijn favoriete oom, afscheid te nemen. Mijn oom had zijn meest blije stem opgezet: “Zo mooi mannetje van me, je gaat grote avonturen meemaken, en als ik je terugzie ben je al een nobele heer”. Maar, zo vertrouwde mijn neefje mij nu toe, na het afscheid had hij een van die zeldzame momenten meegemaakt dat de tranen over de wangen rolden. Ze vreesden voor mijn leven, vanwege de gevaarlijke tocht die ik moest maken. Mijn oom had zorgen om het hart van mijn moeder en haar slapeloze nachten, die pas ophielden toen ik vele maanden later in........

© Joop